Genesis 38

Juda trekt weg van zijn broers

De geschiedenis van Jozef wordt onderbroken door wat er met Juda gebeurt. Naast veel praktische lessen heeft deze geschiedenis vooral een profetische toepassing. Jozef is een beeld van de Heer Jezus. In het vorige hoofdstuk is hij door zijn broers verworpen en verkocht naar Egypte. In het volgende hoofdstuk gaat zijn geschiedenis in Egypte verder.

Dit hoofdstuk stelt profetisch de tegenwoordige tijd voor, de tijd sinds de verwerping van de Heer Jezus. De Heer Jezus is verworpen door Zijn broers, het volk Israël, dat voornamelijk bestond uit Joden, Judeeërs, namen die zijn afgeleid van Juda. Juda wordt hier gescheiden van zijn broers gezien, de andere stammen. Israël heeft zijn Messias verworpen en daarna gehoereerd met de wereld. Dit zien we in de verbinding van Juda met de dochter van de Kanaänitische Sua. In de geschiedenis hier zien we in Juda een van God afgedwaald volk.

De geschiedenis van Juda vertoont een groot contrast met die van Jozef. Jozef weigert te zondigen en wandelt in reinheid (Ps 119:9). Juda is een man die zijn lusten niet de baas is, maar zich erdoor laat leiden. Het diepe verderf van de menselijke natuur wordt onverbloemd door de Heilige Geest in deze geschiedenis getoond. Het is een hoofdstuk vol van zonden. Het is alsof hier de achtergrond duidelijk wordt gemaakt voor de noodzaak van de dood van de Heer Jezus, waardoor gelukkig vandaag, in de genadetijd, elke zonde kan worden vergeven (Mt 12:31a).

Als iemand wegtrekt van het gezelschap waar God Zijn tegenwoordigheid en zegen aan verbindt, kan zo iemand niet anders dan een eigenzinnige weg vol ellende volgen. Er is geen kijken meer naar de Heer, maar naar wat voor ogen is. Juda laat zich leiden door zijn ogen. Hij “zag” (Gn 38:2) en neemt een Kanaänitische vrouw tot vrouw. Dat heeft Abraham zijn dienaar verboden ten aanzien van zijn zoon (Gn 24:3).

Juda, zijn zonen en Tamar

Uit de verdorven verbinding die Juda is aangegaan, kan alleen verderf voortkomen. Er, zijn eerstgeboren zoon, wordt door de HEERE gedood. Als reden wordt gegeven dat hij slecht is in de ogen van de HEERE. Waaruit zijn slechtheid precies heeft bestaan, wordt niet vermeld. Het is in elk geval zo erg dat de HEERE hem doodt. God regeert en straft alle kwaad.

Onan wordt ook door de HEERE gedood. Dat doet Hij niet vanwege de vermeende zelfbevrediging van Onan – zelfbevrediging wordt ten onrechte ook wel ‘onanie’, naar Onan, genoemd. [Lees meer in Seksualiteit, een gave van God.] Het gaat bij Onan niet om zelfbevrediging, maar om de weigering nageslacht voor zijn broer te verwekken, omdat dit niet aan hemzelf zou worden toegerekend. Deze gewoonte, dat de broer de weduwe huwt om voor zijn gestorven broer nageslacht te verwekken, wordt later tot wet gemaakt (Dt 25:5).

Juda belooft aan Tamar dat zij met zijn jongste zoon – wanneer hij op huwbare leeftijd is gekomen – zal mogen trouwen om nageslacht te krijgen. Die belofte maakt hij uit egoïstische overwegingen niet waar (Gn 38:11).

Juda hoereert met Tamar

Als Tamar ziet dat Juda zijn belofte niet nakomt, neemt zij haar toevlucht tot een lage list: ze zal zich als hoer opstellen. Ze ziet in het scheren van de schapen de gelegenheid om Juda te verleiden. Het schaapscheren gaat altijd met feesten en lichtzinnigheid gepaard.

De zonde van Tamar is niet goed te praten. Ze eist haar recht op en ziet daarvoor geen andere weg dan de weg van hoererij. Hoe verwerpelijk de weg ook is die Tamar gaat, Juda is degene die, wat de Schrift noemt, haar een aanleiding tot vallen is, haar tot deze val in de zonde brengt. Tamar kent Juda. Ze weet dat hij een vrouw die zich aanbiedt niet zal weigeren. Het tekent de lage morele toestand van Juda. Wij mogen onszelf persoonlijk wel de vraag stellen: Hoe sta ik bekend? Juda wordt bedrogen door zijn als hoer verklede schoondochter, zoals hij ook zijn vader had bedrogen met een kleed, het kleed van Jozef (Gn 37:31-32).

De zonde van Juda begint met het oog, hij ziet haar. Hij heeft een hart en ogen vol overspel (2Pt 2:14). Als Juda tot haar wil ingaan, vraagt zij wat hij wil betalen voor haar ‘dienst’. Zijn antwoord is dat hij haar een geitenbokje zal sturen. Daarop vraagt ze van hem een onderpand, zodat ze er zeker van kan zijn dat hij zijn belofte zal houden. Op zijn vraag wat zij als onderpand wil, zegt ze dat ze zijn zegelring, zijn snoer en zijn staf wil hebben.

Deze zaken stellen symbolisch voor wat iemand geestelijk kwijtraakt als hij zich in de zonde begeeft. Zijn zegelring is een beeld van trouw en eigendom (ergens je zegel op drukken): dat gooit hij weg. Zijn snoer staat voor een erfdeel (Ps 16:6): hij raakt het genot van zijn erfdeel kwijt. Zijn staf is een beeld van wat hem steunt: ook die levert hij in bij een onbekende vrouw. Juda geeft alles uit handen: zijn trouw, dat wat hem eigen is, zijn persoonlijkheid, zijn woongebied, zijn leefwereld, en ten slotte dat wat hem kracht geeft om te wandelen.

Tamar kent niet alleen de ontrouw van Juda, maar ook zijn onoprechtheid. Hij is niet te vertrouwen op zijn woord. Daarom vraagt ze een onderpand. Ontrouw in het huwelijk en ontrouw in andere relaties (bijvoorbeeld zakelijke) gaan hand in hand.

De ‘betaling’ van Juda

Het soort vriendschap dat Juda met de Adullamiet heeft, is dat van zondaren onder elkaar. Deze vriendschap bestaat uit het ondersteunen en bedekken van de zonde. Een echte vriend wijst zijn vriend op het verkeerde en zal proberen het kwaad te voorkomen of, als het kwaad al is geschied, zijn vriend tot belijdenis te brengen.

Als zijn vriend onverrichter zake terugkeert, bekommert Juda zich niet meer om het verlies van zijn spullen. Er verder achteraan trekken betekent dat hij zich belachelijk maakt. Dit gezichtsverlies wil hij niet lijden. Hij heeft trouwens zijn best gedaan om zich aan zijn afspraak te houden. Zo praat hij zijn geweten schoon, maar hij houdt geen rekening met God Die op Zijn tijd hem met zijn zonde zal confronteren.

De zonde van Juda ontdekt

Wanneer Juda hoort van de zwangerschap van zijn schoondochter, velt hij een hard oordeel over haar. Dat oordeel komt hem ook nog eens goed uit, want dan hoeft hij haar zeker niet meer aan zijn zoon Sela te geven. Mensen die zelf met gemak en zonder spijt een erge zonde begaan, zijn vaak heel streng in het beoordelen van de zonden van anderen. Daardoor veroordelen zij echter zichzelf (Rm 2:1).

Alle zonden die in het verborgen zijn gedaan, zullen eens openbaar worden. Er komt een dag dat alles aan het licht zal komen. Dat is wanneer de Heer Jezus zal regeren. Hier wordt Juda met zijn zonde geconfronteerd op een wijze die het onmogelijk maakt te ontkennen. Hij erkent zijn zonde en stelt dat Tamar in haar recht staat. Ook erkent hij dat zijn zonde is voortgekomen uit een andere zonde, namelijk het aan Tamar onthouden van zijn zoon Sela. Als in een zonde wordt volhard, baant dat de weg voor nog meer zonden. Dat de belijdenis van Juda echt is, laat hij zien doordat hij met Tamar geen gemeenschap meer heeft.

Perez en Zera geboren

De genade van God triomfeert en stijgt uit boven de zonde van Juda en ook boven de uit het vervloekte ras van de Kanaänieten stammende Tamar die zich ook nog eens aan hoererij schuldig heeft gemaakt. Juda wordt de voorvader van de Messias. Tamar en de zonen Perez en Zera, die geboren zijn uit de hoererij tussen haar en Juda, worden genoemd in het geslachtsregister van de Heer Jezus, waarbij Perez in de geslachtslijn van de Heer Jezus komt (Mt 1:3).

Copyright information for DutKingComments